Regeerakkoord 2017: gevolgen voor particulieren

thumbnailamv

Inkomensbeleid

Het kabinet geeft aan de koopkracht in evenwicht te willen brengen en doet dat onder andere door een aantal kleine aanpassingen in de inkomstenbelastingschijven, de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en de ouderenkorting.

 

Verlenging verhoogde giftenaftrek

Het kabinet wil de verhoogde giftenaftrek in de inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting verlengen met één jaar.

Met ingang van 1 januari 2012 geldt een verhoogde giftenaftrek in zowel de inkomstenbelasting als de vennootschapsbelasting voor giften aan culturele instellingen (multiplier giftenaftrek).

Het doel van de multiplier giftenaftrek is om giften aan culturele instellingen (tijdelijk) extra te stimuleren. Zowel voor de multiplier giftenaftrek in de inkomstenbelasting als voor de multiplier giftenaftrek in de vennootschapsbelasting is voorzien in een horizonbepaling.

Op grond van die horizonbepaling zou de multiplier giftenaftrek met ingang van 1 januari 2018 vervallen. Het kabinet wil dat met een jaar verlengen.

In verband met staatssteunaspecten wordt de verlenging van de geldigheidsduur van de multiplier giftenaftrek met een jaar ter goedkeuring voorgelegd aan de Europese Commissie.

 

Vervallen tijdklemmen voor kapitaalverzekeringen

De tijdklemmen voor kapitaalverzekeringen die onder het overgangsrecht van de Brede Herwaardering vallen, komen te vervallen.

Een tijdklem houdt in dat er gedurende een bepaalde periode onafgebroken premie dient te zijn betaald binnen een bepaalde bandbreedte alvorens een uitkering fiscaal gefaciliteerd kan worden genoten.

Voor de kapitaalverzekering eigen woning (KEW), spaarregeling eigen woning (SEW) en beleggingsrecht eigen woning (BEW) was de tijdklem per 1 januari 2017 al afgeschaft. Maar voor de oudere kapitaalverzekeringen die onder het overgangsrecht van de Brede Herwaardering vallen, gold de tijdklem nog wel.

Aangezien de achtergrond van de tijdklem bij deze kapitaalverzekeringen niet verschilt van die bij de KEW/SEW/BEW, was reeds bij besluit geregeld dat ook voor deze kapitaalverzekeringen de tijdklemmen niet meer van toepassing waren. Een en ander wordt nu ook in de wet opgenomen.

 

Huwelijkse voorwaarden en verschuldigdheid schenk- of erfbelasting

Vanaf 1 januari 2018 is de standaard een beperkte huwelijksgemeenschap. Echtgenoten kunnen door het aangaan of wijzigen van huwelijkse voorwaarden een ander aandeel dan een gelijk aandeel in de huwelijksgemeenschap afspreken of kiezen voor een andere huwelijksgemeenschap.

Het kabinet acht het wenselijk om duidelijker in de wetgeving vast te leggen in welke gevallen het aangaan of wijzigingen van huwelijkse voorwaarden leidt tot verschuldigd zijn van schenk- of (na overlijden) tot erfbelasting. Het voorstel houdt in dat voor echtgenoten die vanaf 2018 trouwen in een beperkte huwelijksgemeenschap met gelijke delen of kiezen voor een algehele huwelijksgemeenschap met gelijke aandelen geen sprake is van schenkbelasting (tenzij sprake is van een nephuwelijk).

Schenkbelasting wordt verschuldigd indien het aandeel van de minstvermogende in het totale vermogen hoger wordt dan 50%, of het aandeel van de meestvermogende in het totale vermogen toeneemt. Dit wordt getoetst ten tijde van het aangaan of wijzigen van huwelijkse voorwaarden. Ook geregistreerde partners en ongehuwd samenwonenden die een notarieel samenlevingscontract hebben zouden onder de nieuwe regeling moeten vallen.

Voorbeeld uit de toelichting bij het wetsvoorstel

Een echtpaar is getrouwd in beperkte gemeenschap. Echtgenoot A heeft een privévermogen van € 10 miljoen. Het privévermogen van echtgenoot B is praktisch nihil en het gemeenschapsvermogen bedraagt nihil.

Stel dat het echtpaar huwelijkse voorwaarden aangaat waarin wordt overgegaan op een algehele huwelijksgemeenschap met daarin een aandeel van 10% voor echtgenoot A en 90% voor echtgenoot B. Er treedt een grote (potentiële) vermogensverschuiving op.

Ten tijde van het aangaan van de huwelijkse voorwaarden wordt de 50%-toets op het totale vermogen van het echtpaar van € 10 miljoen toegepast. Echtgenoot B verkrijgt als gevolg van de huwelijkse voorwaarden een gerechtigdheid van € 9 miljoen.

Voor zover dat meer dan de helft van het totale vermogen is, is sprake van een schenking. Er wordt een schenking van € 4 miljoen aan echtgenoot B geconstateerd waarover hij schenkbelasting is verschuldigd.

 

Pleegkinderen op verzoek niet als partner aangemerkt

Pleegkinderen voor wie aan de pleegouder een pleegzorgvergoeding wordt verstrekt of in het verleden werd verstrekt, worden op verzoek niet als partner aangemerkt voor de inkomstenbelasting en de toeslagen.

Vanuit de Tweede Kamer is regelmatig om een oplossing gevraagd voor het feit dat onder de huidige wet een pleegkind bij het bereiken van de leeftijd van 18 jaar onder bepaalde omstandigheden als partner van de pleegouder wordt aangemerkt. Dat kan zich bijvoorbeeld voordoen indien de pleegouder alleenstaand is en ook nog een minderjarig kind op hetzelfde adres staat ingeschreven. Het partnerschap kan ongunstige gevolgen hebben voor bijvoorbeeld de kinderopvangtoeslag voor het andere kind.

De oplossing die hiervoor nu wordt geboden is dat men de mogelijkheid krijgt om op verzoek niet als partner te worden aangemerkt, tenzij beiden de leeftijd van 27 jaar hebben bereikt. Voorgesteld wordt eveneens een dergelijke afwijking van de hoofdregel te laten gelden voor kinderen voor wie de verzorgende ouder in enig jaar kinderbijslag heeft ontvangen, maar die niet (meer) kwalificeren als pleegkind (en ook geen eigen kind van de verzorgende ouder zijn).

Van het verzoek hoeft overigens geen gebruik te worden gemaakt. Pleegkind en pleegouder kunnen in bepaalde gevallen ook juist baat hebben bij kwalificatie als partner, bijvoorbeeld indien zij een gezamenlijke eigen woning hebben aangeschaft.

 

Wijziging toeslagen na beëindiging partnerschap of medebewonerschap

De toeslagenregeling wordt aangepast in het geval van beëindiging van het partnerschap of medebewonerschap. De aanleiding voor dit voornemen is een tweetal uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRvS).

Na een beëindiging van een partnerschap of medebewonerschap in de loop van het jaar, telt het jaarinkomen van de vertrekkende partner of medebewoner mee bij het inkomen voor het bepalen van de toeslag. Is het inkomen van de vertrekkende partner of medebewoner na vertrek aanzienlijk gestegen, dan leidt dat bij de andere partner tot een lagere toeslag.

Volgens de AbRvS is hier sprake van discriminatie ten opzichte van een vertrek per 1 januari. Het kabinet stelt daarom voor om in deze situaties een afwijkend toetsingsinkomen te hanteren in de vorm van de zogenoemde 10%-regeling.

Die regeling houdt in dat de belanghebbende een verzoek kan doen bij de Belastingdienst/Toeslagen om bij de berekening van het toetsingsinkomen van de voormalige partner of medebewoner de inkomensstijging na diens vertrek deels buiten beschouwing te laten. De regeling kan alleen worden toegepast als dat tot gevolg heeft dat het toetsingsinkomen ten minste 10% lager wordt.

De 10%-regeling was per 1 januari 2012 geschrapt in het kader van vereenvoudiging. De uitspraken van de RvS geven het kabinet aanleiding om de regeling toch weer in te voeren.

 

Navordering schenk- en erfbelasting

Voor de navordering van schenk- en erfbelasting is in de successiewet een bijzondere regeling opgenomen voor het geval dat te weinig schenk- en erfbelasting is geheven van een verkrijger doordat een aan een andere verkrijger opgelegde belastingaanslag is verminderd. Navordering op grond van deze bijzondere regeling kan plaatsvinden buiten de standaard navorderingstermijnen van vijf of twaalf jaar en tevens is hiervoor geen nieuw feit vereist.

Gelet op doel en strekking van deze regeling zou navordering volgens het kabinet ook mogelijk moeten zijn in de situatie dat in verband met een vermindering van een belastingaanslag een navorderingsaanslag aan dezelfde verkrijger moet worden opgelegd.

Een voorbeeld hiervan is dat een ‘gewone’ aanslag moet worden verminderd en aan de dezelfde verkrijger een conserverende navorderingsaanslag in verband met de bedrijfsopvolgingsregeling moet worden opgelegd. In een lopende procedure bij de Hoge Raad heeft de Advocaat-Generaal echter geconcludeerd dat navordering in een dergelijk geval gelet op de huidige wettekst niet mogelijk.

Het kabinet stelt daarom voor om met onmiddellijke ingang in de successiewet op te nemen dat navordering is toegestaan als in verband met een vermindering van een belastingaanslag een navorderingsaanslag aan dezelfde verkrijger moet worden opgelegd.

 

Aanpassing aanslagtermijnen voor de schenkbelasting

Onder de huidige tekst van de successiewet is recent discussie ontstaan over de vraag of een aangifte schenkbelasting te laat kan zijn gedaan ingeval de inspecteur geen termijn heeft gesteld voor het doen van een aangifte. Dat is bijvoorbeeld het geval als er aangifte schenkbelasting is gedaan zonder voorafgaande uitnodiging van de inspecteur.

Als het antwoord op deze vraag ontkennend is (de aangifte wordt dan geacht tijdig te zijn gedaan), gaat onder de huidige regeling de aanslagtermijn in het algemeen in op het moment dat de belastingschuld is ontstaan. Stel dat de inspecteur geen termijn heeft gesteld voor het doen van een aangifte en er wordt bijvoorbeeld pas ná zes jaar aangifte gedaan, dan zou de belastingplichtige kunnen stellen dat de aanslagtermijn inmiddels is verstreken en dat de inspecteur dus niet langer bevoegd is om een aanslag op te leggen. Dat is volgens het kabinet ongewenst.

Om de regeling nader in overeenstemming te brengen met de bedoeling van de wetgever wordt daarom door het kabinet voorgesteld om expliciet in de wettekst op te nemen dat de aanslagtermijnen voor de schenkbelasting voortaan ingaan na de dag van het doen van aangifte wanneer de aangifte schenkbelasting wordt gedaan op een moment dat meer dan vier maanden na afloop van het kalenderjaar waarin de schenking heeft plaatsgevonden, zijn verstreken.

De nieuwe regeling inzake de aanslagtermijnen geldt voor alle schenkbelastingaanslagen die worden opgelegd na inwerkingtreding van deze aanpassing, ook voorzover deze zien op schenkingen vóór 2018.

 

Toepassing alleenstaande ouderenkorting uitgebreid in de loonheffing

Op grond van de huidige wet kan de alleenstaande ouderenkorting alleen worden toegepast als de alleenstaande oudere een AOW-uitkering ontvangt en de standaardloonheffingskorting toepast op deze uitkering. Dit wordt nu aangepast.

Het gevolg van de voorgestelde wijzigingen is dat deze korting ook kan worden toegepast op een AIO-uitkering (Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen), waarop alleenstaande ouderen recht hebben die geen AOW-uitkering ontvangen omdat zij niet minimaal een kalenderjaar verzekerd zijn geweest voor de AOW.

Het aantal alleenstaande ouderen dat een aangifte zou moeten indienen om deze korting te kunnen claimen zou hiermee aanzienlijk dalen.

 

Toepassing heffingskortingen voor buitenlands belastingplichtigen beperkt

Voorgesteld wordt om de toepassing van de heffingskorting in de loonbelasting te beperken voor buitenlands belastingplichtigen.

Sinds 2015 worden buitenlandse belastingplichtigen onderscheiden in de volgende categorieën:

  1. Kwalificerende buitenlandse belastingplichtigen. Dit zijn werknemers die woonachtig zijn in een EU- of EER-lidstaat, in Zwitserland of op de BES-eilanden (hierna: de landenkring) en waarvan het inkomen voor ten minste 90% aan Nederlandse belastingheffing is onderworpen. Deze groep heeft in de inkomstenbelasting recht op dezelfde fiscale voordelen als binnenlands belastingplichtigen, waaronder het belastingdeel van alle heffingskortingen.
  2. Niet-kwalificerende buitenlandse belastingplichtigen uit een van de hierboven genoemde landen. Deze groep heeft in de inkomstenbelasting uitsluitend recht op het belastingdeel van aan arbeid gekoppelde heffingskortingen.
  3. Niet-kwalificerende buitenlandse belastingplichtigen uit derde landen. Voor deze groep bestaat in de inkomstenbelasting voor geen van de heffingskortingen recht op het belastingdeel.

Door de stijging van het belastingtarief in de eerste schijf is het daaraan gekoppelde belastingdeel van de heffingskorting fors gestegen, van 6% in 2012 naar 24% in 2017. In de loonbelasting wordt op dit moment bij de toepassing van het belastingdeel van de heffingskortingen nog geen onderscheid gemaakt naar het woonland van de werknemer. Voor niet-kwalificerende buitenlands belastingplichtigen betekent dit per definitie dat de werknemer een deel van de korting moet terugbetalen via een aangifte inkomstenbelasting.

Op grond van het wetsvoorstel wordt bij buitenlandse belastingplichtigen uit de EU, EER, Zwitserland of de BES-eilanden vanaf 2019 in de loonbelasting uitsluitend het belastingdeel van de arbeidskorting toegepast. Bij overige buitenlandse belastingplichtigen wordt voor geen enkele heffingskorting het belastingdeel toegepast.

Bij de voorgestelde wijziging wordt niet langer onderscheid gemaakt tussen kwalificerende buitenlandse belastingplichtigen en niet-kwalificerende buitenlandse belastingplichtigen omdat dit onderscheid niet van tevoren kan worden bepaald door de inhoudingsplichtige.

Kwalificerende buitenlandse belastingplichtigen zullen in aanmerking komen voor het belastingdeel van de algemene heffingskorting, de jonggehandicaptenkorting, de ouderenkorting en de alleenstaande ouderenkorting en moeten deze claimen via een aangifte inkomstenbelasting. Via een voorlopige aanslag kunnen zij de uitbetaling nog naar voren halen.

Hiertegenover staat dat met deze maatregel het aantal niet-kwalificerende buitenlandse belastingplichtigen dat via de inkomstenbelasting een bedrag moet terugbetalen aanzienlijk wordt beperkt.

 

Afschaffing inkeerregeling

De inkeerregeling wordt afgeschaft. Op dit moment kan aan een belastingplichtige die binnen twee jaar na het indienen van een onjuiste of onvolledige aangifte alsnog aan zijn fiscale verplichtingen doet, geen vergrijpboete worden opgelegd door de Belastingdienst.

Dit biedt bijvoorbeeld zwartspaarders de mogelijkheid om zonder boete alsnog correct aangifte te doen. Het voorgaande geldt ook voor het verstrekken van gegevens of inlichtingen voor de voor toeslagen geldende wetgeving. Aan deze mogelijkheid tot vrijwillige verbetering komt per 1 januari 2018 een einde.

Als gevolg van de afschaffing van de inkeerregeling kunnen zwartspaarders, indien sprake is van opzet of grove schuld, de maximale vergrijpboete van 300% van de verschuldigde belasting opgelegd krijgen ongeacht het moment waarop alsnog vrijwillig wordt verbeterd.

Wel blijft het inkeren een strafverminderende omstandigheid die aanleiding geeft tot matiging van vergrijpboeten. De afschaffing van de inkeerregeling betekent bovendien dat de overtreder in bepaalde gevallen voor strafrechtelijke vervolging in aanmerking kan komen.

De huidige inkeerregeling blijft wel van toepassing met betrekking tot aangiften die vóór 1 januari 2018 zijn gedaan of hadden moeten zijn gedaan. Voor deze ‘oude jaren’ betekent dit overgangsrecht het volgende:

  • na 1 januari 2018 kan nog steeds kan worden ingekeerd zonder dat een vergrijpboete wordt opgelegd, mits uiterlijk twee jaar na het indienen van een onjuiste of onvolledige aangifte alsnog juist en volledig aangifte wordt gedaan.
  • indien na twee jaar wordt ingekeerd, dan blijft de huidige boete van 120% van de verschuldigde belasting ingeval het box 3-vermogen betreft en de boete van 60% van de verschuldigde belasting in overige gevallen van toepassing.

Het hiervoor beschreven overgangsrecht geldt ook voor inlichtingen, gegevens of aanwijzingen die vóór 1 januari 2018 zijn verstrekt of hadden moeten zijn verstrekt voor de voor toeslagen geldende wetgeving.

(Bron: EY.com)

Nieuw kabinet maakt einde aan dividendbelasting
Regeerakkoord 2017: gevolgen voor ondernemers
, Door: AMV HOORN